Poëzie

'Olijven moet je leren lezen', zo luidt de metaforische opvatting van een der poëten van ons taalgebied als het aankomt op het consumeren van poëzie. Maar hoe vaker ik een poging doe olijven me zo bekoorlijk mogelijk te doen smaken, des te meer ik het idee krijg dat er nogal wat aanleg mee gemoeid gaat. Of smaak, misschien beter gezegd. Ik moet toegeven dat ik de handleiding die de betreffende vergelijking als titel heeft meegekregen nooit heb doorgenomen, maar ik acht de kans aanwezig dat evengoed een vergelijking met autorijden kan worden gemaakt: je kunt een ritje (lees: het lezen van een gedicht) tot een goed einde brengen, maar dat je je voldoende bewust bent geweest van wat zich onderweg zoal heeft afgespeeld is daarmee nog niet gezegd.

'Hij die het snappe, snappe het', zo sprak ooit een van de poëten waarmee ik regelmatig op dezelfde golflengte zit. Die uiting getuigt van een gevoel dat zich meermaals van me meester maakte wanneer ik een poging deed échte poëzie tot me te nemen — die tak van sport die als het ware hoog aangeschreven staat bij de literaire elite en daarmee onvolprezen schijnt te zijn in al haar schoonheid. Maar helaas, die kant van de poëzie voelt voor mij als equivalent van al dat abstract is binnen bijvoorbeeld de beeldende kunst en heeft me, net als die 'kunsttak', nooit echt weten aan te spreken.

En natuurlijk: al doende leert men. Maar iets doen waaruit niet genoeg voldoening gehaald wordt, houdt een keer op. Niet dat dit boekje voor mij de druppel is of zo, of dat het überhaupt rampzalig dient te worden genoemd dat het kwartje maar niet bij me wil vallen, maar hoewel de wil er best is, gaat van een hoop (al dan niet hoogdravende) poëzie doorgaans té veel langs me heen om te kunnen stellen dat het lezen of bestuderen ervan me de moeite waard is. En dan kun je stellen dat veel dichtwerk toegankelijker is dan het op het eerste oog lijkt en dat er heus niet altijd zo veel achter hoeft te worden gezocht als je zou denken, maar wie vaagheid als gereedschap hanteert, levert nu eenmaal geen werk dat uitblinkt in helderheid/toegankelijkheid.

De logicus in mij weet zich zelden raad met de volstrekte willekeur van de afkapping der poëtische zinnen. Het spel van de variërende regellengtes gaat me ver boven de pet en wekt bij mij zelfs de indruk dat daaraan niets anders ten grondslag ligt dan een of andere drang naar pretentieus getreiter of een gemakzucht die doet grijpen naar een zo eenvoudig mogelijke manier om het geschrevene te onderscheiden van 'normale' schrijfsels. Ook het bewust mijden van hoofdletters en/of leestekens werkt me op de zenuwen en de keuze voor dat soort in het oog springende tekstuele kenmerken is wat mij betreft onverklaarbaar.

Het is geen al te groot geheim dat lezen niet aan iedereen besteed is en dat poëzie onder lezers een niche-categorie vormt zal evenmin onbekend zijn. Toch leggen fanatici zich daar niet altijd zomaar bij neer en maakt menigeen die er in zekere zin affiniteit mee heeft zich hard voor een grotere bekendheid van het fenomeen. Een goed recht dat dit jaar tijdens de Boekenweek op lucratieve wijze werd uitgeoefend bij de invulling van het 'Boekenweekessay'. Aan Bart Chabot de eer om zijn werk te delen met een publiek dat vermoedelijk een stukje groter is uitgevallen dan dat van de gemiddelde Nederlandse poëet (al bestaat er een reële kans dat ik dat wat overschat). 

Het werk van Chabot zal niet direct representatief zijn voor de groten uit de poëzie, maar een ongeoefend (of beter gezegd: onvatbaar) oog kan even weinig met de crème de la crème als het gebrekkige overschot dat daarnaast bestaat. Meuk is voor mij in dezen niet van kunst te onderscheiden, dus iets zinnigs over dit bundeltje zeggen is vanuit mijn perspectief simpelweg onmogelijk. Inhoudelijk is het allemaal best toegankelijk maar het leest niet lekker weg en dat vormt voor mij waarschijnlijk het grootste struikelblok; dat een schrijver met structuur en vorm bezig is mag voor zich spreken, maar als je je als lezer steeds zit af te vragen hoe het geschrevene in elkaar steekt, kun je (in de meeste gevallen) wel stellen dat de auteur de verkeerde lezer heeft of de lezer het verkeerde leesmateriaal. 

Nu is het natuurlijk niet voor iedereen weggelegd om te genieten van poëzie, maar vandaag de dag wordt er bij mijn weten bijzonder weinig aandacht aan geschonken. In die zin heeft de wellicht vrij ver reikende distributie van deze bundeling wel de nodige en welkome reclame opgeleverd, ware het niet in de vorm van een geschenk maar als goed betaalbaar boekwerkje. Een ondergeschoven kindje aan de man brengen kan wat dat betreft weinig kwaad. Mij heeft het in elk geval weer eens een poging doen wagen, al moet ik daarbij tegelijkertijd bekennen dat daarmee geen zieltje gewonnen is. En ik blijf ook wel de indruk hebben dat het niet heel vreemd is dat relatief weinig mensen staan te popelen om te ruiken aan een wereld waarin klare taal soms uit den boze lijkt te zijn.

Zelf ben ik er wel eens schrijvenderwijs mee wezen experimenteren, in de hoop er gevoel voor te kweken. Maar wie geen inschatting kan maken van de kwaliteit van andermans werk, weet zichzelf logischerwijs nauwelijks raad met zijn eigen geklungel in de marge. Ongemerkt greep ik terug op houvast die te halen viel uit regelmatige zinlengtes, nadrukkelijk aanwezige klemtonen of het voor mij altijd even genoeglijke gebruik van rijm. Gelukkig zijn dat kenmerken uit een zogenaamde tak van sport die ook bestaat binnen de poëzie en kan ik daar als consument ook terecht, waardoor er heus diverse tekstschrijvers zijn die tot mijn favorieten behoren die in zekere zin als poëet kunnen worden bestempeld.

Al blijft er toch stiekem wel wat jaloezie bestaan ten opzichte van de kant van de poëzie die me tot op heden aanzienlijk minder heeft kunnen bekoren: het zou me best leuk lijken om bij de club horen die het lezen en of schrijven van onspecifiek gemijmer tot kunst heeft verheven en neerkijken op eenieder die er geen vat op kan krijgen. Maar ja, ik hoor zelf bij die laatste categorie en moet het daar maar mee doen. En ach, zo nu en dan een poginkje blijven doen kan weinig kwaad en wie weet valt het kwartje nog wel eens of steek ik er toch nog eens wat van op. Misschien blijkt zelfs nog wel eens dat de aanhouder wint of dat er in de meeste gevallen gewoon niet zo veel achter schuil gaat als ik op basis van de onlogica neig te vermoeden.

Nu mag dit overigens wat zijn gaan lijken op een relaas dat zich uitspreekt tegen het bestaan van poëzie en al dat er mee te maken heeft, maar het was meer een poging eens na te gaan en te benoemen waarom zoveel dichtwerk maar zelden bij me in de smaak wil vallen — en daarvoor bood dit boekje (dat ik mezelf op basis van haar Boekenweekessay-zijn had voorgenomen te lezen) een mooie gelegenheid. En misschien is die drang om mijn onbegrip concreet in kaart te brengen ook wel tekenend voor het ongemak dat ontstaat wanneer ik iets tref dat me niet concreet genoeg is of dat maar niet wil worden. Te vaak blijft het nietszeggend in mijn beleving, of wordt de boodschap me maar niet helder. En met een per ongeluk ontstaan spraakverwarrinkje heb ik nog niet zo'n probleem, maar het bewust multi-interpretabel maken van teksten staat me al gauw tegen, omdat er dan een onzekerheid bij komt kijken die me doet afvragen of ik wel alles eruit haal wat er in zit. Behalve bij woordspelinkjes dan, want daarbij ligt de dubbelzinnigheid er juist weer zo dik bovenop dat het wat mij betreft weer leuk wordt.

Dat het niet voor iedereen een kwestie van tijd is voor al het onvolprezen dichtwerk zomaar even in de smaak valt, durf ik gerust te stellen, en dat het van het ene op het andere moment wél in goede aarde blijkt te kunnen vallen, wil ik niet uitsluiten, maar het heeft in elk geval geen zin om het te proberen te forceren. Ik heb me er inmiddels dus bij weten neer te leggen dat poëzie in de volledige breedte niet voor iedereen is. De meesten zullen zelfs ook prima zonder kunnen, al heb ik zelf altijd nog het vormvaste hoekje van het dichtspectrum dat me regelmatig wél weet aan te spreken, alleen al vanwege de respectabele kunst om een  veelzeggende boodschap in een compacte en/of beperkende mal te gieten. Want hoewel de reden voor de vorm daarbij soms een raadsel is, bieden vormvastheid en klare taal me een gemoedsrust die erbij helpt me te richten op de inhoud van een schrijfsel. En daarmee valt of staat uiteindelijk elk stukje tekst.

Reacties

Populaire posts van deze blog

John Fullbright - High Road

Dichtneiging #15 - Ve'dan

Onnozeliteit #36 - Familiedag

Onwillekeurig Gemijmer #8 - Is dit nu poëzie?

Onnozeliteit #38 - Paradoxale functie